Ligging, gebruik en opheffing van een complex gemene gronden in Ginneken en Bavel
door Twan van den Broek
H
Het gebied ten oosten van de Bredase wijk IJpelaar, gelegen tussen de Loevesteinstraat in het
westen en de Flodderdreef in het oosten, is in gebruik als landbouwgrond.
Dit gebied is slechts
een klein restant van een veel groter agrarisch complex, dat in archiefstukken bekend staat
onder de naam Wervenschot. De wijk IJpelaar vult verder het grootste deel van dit gebied.
Ruim 350 jaar geleden woedde er een felle strijd tussen de heer van Breda en een groep
inwoners van Ginneken en Bavel over het eigendomsrecht van dit gebied.
De gemoederen
liepen hierbij soms hoog op. Zo probeerden vertegenwoordigers van de heer van Breda
de werkzaamheden voor herinrichting te starten, maar de tegenpartij verhinderde dit.
Ondanks begeleiding door enkele roeidragers (de politieambtenaren van die tijd), werden
zij belaagd, besmeurd met modder en rotte eieren en met de dood bedreigd door een grote
groep inwoners van Ginneken en Bavel.
Wervenschot was één van de delen van een zogenaamde gemeinte, een gebied dat door
een beperkte groep rechthebbenden gezamenlijk mocht worden gebruikt. De volledige
naam van deze gemeinte was de gemeinte van Wervenschot, Kamerschot, Koppersheining
en Ganzenweide (verder Wervenschot c.a.). Aan het bestaan van deze gemeinte is al enkele
keren kort aandacht geschonken in dit jaarboek.
In dit artikel geef ik, na een korte inleiding over gemeinten in het algemeen, een
beschrijving van de juridische strijd die ontstond toen de heer van Breda de gemeinte van
Wervenschot c.a. in het jaar 1650 aan een particulier in bezit gaf. Het onderzoek behelst
de periode van 1500 tot 1700.
Allereerst is het belangrijk om het begrip ‘gemeinte’ nader toe te lichten. Deze vorm van
gemeenschappelijk eigendom van landbouwgrond is ons immers tegenwoordig vreemd.
De meeste gemeinten zijn opgeheven. In het dorp Den Hout in de gemeente Oosterhout is
de Houtse Heuvel nog een bestaand voorbeeld.
Voor het ontstaan van gemeinten moeten we ons proberen te verplaatsen naar een ver verleden, waarin grote delen van het landschap nog niet in cultuur waren gebracht. De landsheer,
hier de heer van Breda, was eigenaar van alle grond in zijn domein die hij nog niet eerder in
particulier bezit had uitgegeven.
Hiertoe behoorde dus ook de natuur, ook wel woeste gronden, vroente of wildert genoemd. Afhankelijk van de bodemgesteldheid en de natuurlijke
waterhuishouding waren deze gebieden begroeid met bijvoorbeeld bossen, heide of gras.
Leenders publiceerde in 1987 een artikel waarin hij een toelichting geeft over verschillende vormen van eigendoms- en gebruiksrecht van woeste gronden, waarvan hieronder
een korte samenvatting.
Voor een ‘vroente’ gold dat de inwoners van een dorp hiervan gebruik mochten maken
voor het grazen door het vee en voor het winnen van grondstoffen.
Deze grondstoffen
bestonden bijvoorbeeld uit hakhout en turf als brandstof en heideplaggen. Deze plaggen
vermengd met uitwerpselen, konden als mest worden gebruikt op de arme zandgronden.
De inwoners van een dorp betaalden hiervoor collectief een vast bedrag per jaar aan de heer,
jaarbede genaamd. Omdat het hele dorp betaalde hadden alle inwoners van dat dorp hetzelfde gebruiksrecht.
Het gebruik was geregeld
via de dorpskeuren. De dorpelingen hadden
normaliter het recht om oppervlakkig
gebruik te maken van de vroente: grazen en
maaien mocht wel, graven was in het gebied
niet toegestaan of aan strenge voorwaarden
gebonden. De heer was en bleef eigenaar van
de vroente.
De heer bezat het recht om delen van de
vroente hieraan te onttrekken en deze aan
particulieren in gebruik te geven. Zij betaalden hiervoor een jaarlijkse vergoeding of
cijns.
Deze cijns was een soort belasting
in natura of geld voor het gebruik van de
grond van iemand anders. Later werden
de in cijns uitgegeven onroerende zaken
beschouwd als het eigendom van de cijnsbetaler.
Door het uitgeven door de heer verviel
het gebruiksrecht van de overige dorpsbewoners. De jaarbede werd hier echter niet
voor gecorrigeerd. Overigens moet worden
vermeld dat het uitgeven van vroenten niet
betekende dat deze gronden werden ontgonnen. Vaak bleef de functie ongewijzigd en
wijzigde slechts het gebruiksrecht.
Omdat de vroente door opeenvolgende uitgiften door de heer geleidelijk aan slonk, gingen
sommige boeren ertoe over om voor zichzelf een stuk van de vroente in gebruik te nemen.
Zij hadden daarna als enigen het gebruiksrecht. Dergelijke percelen werden wel heiveld of
heikamp genoemd. Op enkele kaarten van de heide rond Bavel is duidelijk te zien dat delen
van de heide zijn ingenomen.
In de Baronie van Breda moest een verzoek tot het innemen van een stuk vroente gericht
worden aan de rentmeester van de heer van Breda. Stemde deze in, dan werd het perceel in
het terrein uitgezet en ingemeten. De innemer betaalde eenmalig een bedrag, het voorlijf
genaamd. Daarnaast moest hij jaarlijks een erfcijns betalen. Hij kreeg een akte als schriftelijk
bewijs van deze transactie.
Door alle innemingen moeten de boeren de door hen gebruikte vroente flink hebben
zien slinken. Ze hebben hierop in sommige gevallen gereageerd door gezamenlijk delen
van de vroente in gebruik te nemen, gebuurheikes, gemene weiden of gemeinten geheten.5
Een landheer gaf een gemeinte niet aan een individu, maar aan een bepaalde groep in
gebruik . Er was dus sprake van een vereniging van gebruikers bestaande uit een beperkt
aantal gegoeiden. Er was geen wezenlijk verschil tussen de wijze waarop de boeren de
vroente of een gemeinte gebruikten.
Leenders beargumenteerde reeds dat de belangrijkste motivatie voor de stichting van
een gemeinte lag in het verhogen van inkomsten van de landsheer. De gegoeiden betaalden eenmalig een bedrag, het voorlijf genaamd, en vervolgens ieder een jaarlijkse cijns
voor het gebruik. De rentmeester registreerde deze cijns in het cijnsboek van de heer.De
heer bleef eigenaar van de grond, maar had niet langer het recht om zo maar delen van de
gemeinte aan anderen uit te geven.
Iedere gegoeide had recht op een vast aandeel in de opbrengst van de gemeinte. Een
dergelijk aandeel was initieel vaak gekoppeld aan een hoeve en werd soms broekrecht
genoemd. Hoe groot een aandeel van een hoeve was, hing af van het aantal broekrechten dat hiertoe behoorde. De broekrechten werden oorspronkelijk samen met de hoeve
verkocht of verpacht. Later wisselden broekrechten ook los van eigenaar, zoals blijkt uit
vele vestbrieven.
Leenders heeft recentelijk een overzicht samengesteld van de bekende gemeinten
in het Maas–Demer-Scheldegebied.
Op de bijbehorende kaart is een duidelijk verschil
waarneembaar tussen de gemeinten in de Meijerij van ’s-Hertogenbosch enerzijds en
de gemeinten in de Baronie van Breda en het Markiezaat van Bergen op Zoom anderzijds.
De gemeinten in de Meierij betroffen veelal grote, aaneengesloten gebieden die
vaak aan elkaar grensden. In de Baronie zijn gemeinten veel geringer van omvang. In het
Markiezaat zijn vrijwel geen gemeinten bekend.
Van vele gemeinten in de Meierij zijn oprichtingsakten of gemeintbrieven bekend. Dit geldt
voor geen enkele gemeinte in het rechtsgebied van Ginneken en Bavel.
In een gemeintbrief
werd de ligging en begrenzing van een gemeinte beschreven en werden voorschriften over
het beheer en bestuur opgenomen.
Op basis van deze gemeintbrieven kan worden vastgesteld dat de hertogen van Brabant als landsheren van de Meijerij vooral in de eerste helft van de veertiende eeuw gemeinten stichtten.8 Vele gemeinten in de Meierij bleven bestaan tot in de Franse Tijd. In de Baronie werden zij veelal 150 tot 200 jaar eerder opgeheven.
TBehalve de gemeinte van Wervenschot c.a. lagen er binnen Ginneken en Bavel nog zeker zeven
andere gemeinten.
De grootte hiervan varieerde tussen de 4,5 en 41 hectare.
Vrijwel al deze
gebieden waren in gebruik als weide, heide of hakhoutbos of voor kleinschalige turfwinning.
De gemeinte van Wervenschot c.a. bestond uit vier afzonderlijke, niet aaneengesloten
gebieden. Bestuurlijk vormden deze vier delen wel een eenheid.
Dit bleek uit de grote
hoeveelheid vestbrieven, waarin de verschillende delen steeds in één adem werden
genoemd. Dit was ook zo in het hierna nog aan te halen octrooi van 1562.
Ik zal hieronder trachten de ligging en omvang van de vier delen te reconstrueren.
TWervenschot lag ongeveer op de plaats van de huidige wijk IJpelaar in Breda, ‘tusschen
IJpelaar ende Overacker’.10 In archiefstukken werden voor Wervenschot diverse synoniemen
gebruikt, zoals Bavels Broek, Ginnekens Broek en IJpelaars Broek.
De Bavelse Lei vormde ter
plaatse de grens tussen de in 1316 opgerichte parochies Ginneken en Bavel. Hierdoor was er
dus sprake van een Ginnekens en een Bavels deel van het Broek.
Ten noordoosten van Wervenschot lag het slot IJpelaar. De nog bestaande Flodderdreef vormde hier lange tijd de oostelijke begrenzing van Wervenschot.
Als we de begrenzing van Wervenschot verder volgen, kruisen we de Oude Maastrichtsebaan, die zich ter plaatse splitste in twee trajecten. Tussen deze twee banen lag een perceel
dat in het noorden grensde aan de Palen van Wervenschot ofwel Broekpalen.14 Deze palen
worden uitsluitend genoemd in de cijnsboeken van de heer van Breda en zullen ter plaatse
de begrenzing van Wervenschot hebben aangegeven.
In het zuidwesten grensde Wervenschot aan het Ulvenhoutsebos als domein van de heer.
De Geersbroekseloop vormde hier de begrenzing. Deze waterloop komt ten zuiden van het
landgoed Wolfslaar samen met de Bavelse Lei, waarna deze als Beversluisloop in westelijk
richting naar de Mark stroomt. Ten noorden van de Beversluisloop ligt Wolfslaar, waarvan
in 1688 is vermeld dat dit in het oosten grensde aan het Bavels Broek. De Bavelse Lei was
hier de grens met Wervenschot. Verder naar het noorden lag een oud agrarisch complex dat
in archiefstukken staat vermeld onder de namen Platenhoef, Ringelberg of Steenoven15. Op
een kaart uit 1748 is deze hoeve herkenbaar op een hoger gelegen gebied ten westen van het
natte Wervenschot.16 De grens tussen deze hoeve en Wervenschot werd er gevormd door een
gebuurstraat, genaamd Broekstraat of Broekweg.
Waar de Valkenierslaan en de Mathenessestraat samenkomen lag vroeger een stuk
vroente genaamd Delbergen. Deze vroente maakte geen deel uit van de gemeinte en
bestond uit zandbergen van vliegend zand.
Aan de noordzijde grensde Wervenschot aan de gronden van de hoeve de Blauwe Kei. Deze
hoeve lag deels in het rechtsgebied van Breda en deels in dat van Ginneken en Bavel.
19 De
Molenvloed vormde de grens tussen beide rechtsgebieden. Deze waterloop voedde de schorswatermolen van Ginneken. De boerderijgebouwen stonden in Breda. In 1669 werd van deze
hoeve vermeld dat deze grensde aan de herenstraat, die tussen Wervenschot en de landerijen
van deze hoeve doorliep.
Deze herenstraat was de huidige Valkenierslaan. De totale oppervlakte van het aldus omsloten gebied bedroeg ongeveer 159 hectare.
Van Wervenschot is bekend dat er turf werd gewonnen. De hoeveelheid turf voor iedere
gegoeide was beperkt tot het voorzien in eigen behoefte.
Naast turf werden er ook graszoden uit de gemeinte gewonnen. In 1534 werden er werkzaamheden uitgevoerd aan de nieuwe omwalling van de stad Breda. Uit de gemeinte onder Ginneken werden zoden gehaald
om de wallen te verstevigen.
Wat valt op als we kijken naar het zojuist geïdentificeerde gebied? De openbare wegen
(‘herenstraten’) die in 1880 bestonden liepen grotendeels om dit gebied heen: de Valkenierslaan
in het noorden, de Seminarieweg in het oosten en de Overakkerstraat in het westen.
Diverse agrarische complexen en landgoederen vormden aan de west-, noord- en oostzijde de begrenzing van Wervenschot. Deze boerderijen lagen op een lichte verhoging ten
opzichte van de laaggelegen gemeinte.
vroeg hierin toestemming aan de gegoeiden om een deel van ten minste 17,3 hectare van
Kamerschot af te mogen scheiden om aan zijn plantage toe te mogen voegen. Met deze
plantage werd vermoedelijk het Sint Annabos bedoeld.
Ten zuiden van de voormalige hoeve
Woestenberg ligt inderdaad een bos. De oorspronkelijke grootte van Kamerschot bedroeg
ten minste 22,5 hectare.
Dit deel van de gemeinte staat bekend onder de naam Koppersheining of Koppengroes.
Al vanaf de eerste vermelding in 1552 betrof het een heidegebied gelegen onder Eikberg.
Het laatste deel van Koppersheining werd in 1669 verkocht.
Het lag aan het Tielkenseind
aan de zuidzijde van de Gilzeweg en was ongeveer 9,5 hectare groot. In het cijnsboek
van de heer van Breda uit 1634 was een ander perceel heide opgenomen met de naam
Koppengroes. Mogelijk betrof het hier een deel van de gemeinte dat al eerder was verkocht.
Ook Koppersheining zal dus oorspronkelijk groter zijn geweest.
De Ganzenweide was een laaggelegen weidegebied aan de oever van de Mark en lag
ten noorden van de kom van het dorp Ginneken. De ligging stond ook weergegeven
op de kaart van het Mastbos uit ongeveer 1624. Drie bunder ofwel 3,87 hectare van dit
gebied, ten noorden van de Duivelsbruglaan en ten westen van de bebouwing aan de
Ginnekenweg, behoorde sinds 1562 tot de gemeinte.
De oudst bekende vermelding van
de naam Ganzenweide betrof een hofdienst aan de heer van Breda in 1502.29 In dat jaar
moesten de inwoners van Ginneken een weg helpen maken door de ‘Gansweije’.
Deze weg
leidde naar een doorwaadbare plaats of voorde door de rivier de Mark. De gebruikers van
de Ganzenweide konden dit gebied bereiken via twee paden, waarvan het zuidelijkste het
Ganzenweistraatje heette.30 Het gebied de Ganzenweide, inclusief het deel dat sinds 1562
deel uitmaakte van de gemeinte, maakt nu onderdeel uit van de bebouwde kom van het
dorp Ginneken.
Het Ganzenweistraatje dat tussen de huisnummers 344 en 346 aan de
Ginnekenweg loopt ligt op de plaats waar vroeger de heerbaan naar de voorde door de Mark
aansloot op de Ginnekenweg
Zoals later zal blijken bevestigde de prins van Oranje de gegoeiden van Wervenschot c.a.
in 1562 in hun eigendomsrecht van deze gemeinte. Zij schonken toen een deel van de
gemeinte aan de heer en ontvingen in ruil hiervoor een deel van de Ganzenweide en het
recht om de gemeinte te verkavelen en te verkopen.
Omdat zij toen nog niet overgingen tot
verkaveling van het gemeenschappelijk bezit ontstond een soort vereniging van eigenaren.
Het beheer en bestuur van de gemeinte werd onveranderd voortgezet.
In 1562 waren er 66
gegoeiden in de gemeinte van Wervenschot c.a. die in totaal 83 broekrechten bezatten. Zij
woonden veelal, maar niet uitsluitend, binnen het rechtsgebied van Ginneken en Bavel.
Anderen woonden in Breda, in Antwerpen of zelfs Zierikzee.
De oudste vermelding van een broekrecht van de gemeinte van Wervenschot c.a.
dateert uit 1510.33 In 1556 was er sprake van de broekrechten die ‘van ouden tijden’ tot de
hoeve Groot Wolfslaar behoorden.
In 1562 bleek dat de voorzaten van de gegoeiden al
zeer lang het eigendom hadden van de gemeinte van Wervenschot c.a..35 In het Land van
Breda werden vanaf 1251 de cijnzen te boek gesteld.
Het oudst bewaarde cijnsboek voor
Ginneken en Bavel werd pas in 1634 geschreven, zij het op basis van oudere exemplaren.
Over de wijze waarop de gemeinte van Wervenschot c.a. werd beheerd staat slechts in enkele
bronnen iets vermeld.
In het algemeen had een gemeinte een reglement om het gebruik in
goede banen te leiden. De landsheer bevestigde normaliter een dergelijk reglement. Van de
gemeinte van Wervenschot c.a. is geen reglement bekend. Hierin was deze gemeinte echter
niet uniek in de Baronie van Breda.
De gegoeiden stelden uit hun midden enkele regeerders aan. Deze werden hier ook wel
broekmeesters genoemd.39 Over de aanstellingsprocedure in Wervenschot c.a. en hoe
lang zij in functie bleven is weinig bekend.
Bij de gemeinte de Aard onder Princenhage
werden de regeerders, aardmeesters genoemd, aangesteld door de schout en schepenen van
Princenhage. Zij moesten een eed van trouw afleggen voor de schout, als vertegenwoordiger
van de heer van Breda.
In 1562 waren er zes regeerders van Wervenschot c.a. 41 Onder hen een schepen van
Breda, de pastoor van Bavel en een schepen van Ginneken en Bavel. Van de andere drie
is mij geen beroep of sociale status bekend.
In de periode 1651 tot en met 1669 was Peter
Cornelis Meiren of Meeren regeerder van de gemeinte. Als we ervan uit mogen gaan dat
deze vermeldingen betrekking hebben op één persoon dan kon een regeerder dus gedurende langere tijd aanblijven.
De broekmeesters konden uit naam van de gegoeiden optreden als hun wettelijke
vertegenwoordigers.42 Dit was in ieder geval aan de orde als een deel van het gezamenlijk
bezit werd verkocht.
Een dergelijk besluit moest bij meerderheid van stemmen worden
genomen. Het besluit over opheffing van de gemeinte moest unaniem genomen worden.
In 1561 stemden wél alle gegoeiden in met de schenking van een deel van de gemeinte
aan Willem van Oranje, maar vier gegoeiden stemden niet in met de deling en dus ging
deze deling toen niet door.
De kosten voor het onderhoud aan dreven, bruggen en sloten kwamen ten laste van de
gezamenlijke gegoeiden.44 De regeerders moesten verantwoording afleggen over de financiën.
Ook moesten zij periodiek een schouw organiseren op de staat van onderhoud van
de sloten langs de dreven door de gemeinte. Als één van de gegoeiden niet mee wilde
werken aan het gezamenlijk onderhoud dan konden de regeerders deze werkzaamheden
uitbesteden en de kosten op de weigeraar verhalen.
Naast de broekmeesters was er in 1651 ook sprake van een opziender van de gemeinte.
In dat jaar vervulde Dielis de Wilder deze taak.
Hij woonde in de directe nabijheid van
Wervenschot aan de Bavelstraat, de huidige Bavelselaan. Zijn taken zullen wel beperkt zijn
gebleven tot het voorkomen van ongeoorloofd gebruik van de gemeinte.
Gedreven door de wens om de cijnsopbrengsten verder te verhogen gingen landsheren vanaf
de vijftiende eeuw over tot het opheffen van gemeinten. In 1556 werd er bij de verhuur
van de hoeve Wolfslaar al gezinspeeld op een toekomstige opheffing van de gemeinte.
Zoals eerder gemeld vroeg prins Willem van Oranje in 1561 aan de gegoeiden toestemming
om 5,5 bunder (= zeven hectare) groes, dat is grasland, en 8 tot 10 bunder (= 10,3 tot 12,9
hectare) heide van Kamerschot af te mogen scheiden.
In 1562 kregen de gegoeiden in ruil
voor deze gift een octrooi met daarin vastgelegd het recht om het resterende deel van de
gemeinte te mogen delen en verkopen.
Tevens werden zij eigenaar van drie bunder weide
in de Ganzenweide.In feite werden de gegoeiden toen een vereniging van eigenaren. In
de daarop volgende jaren werd er zowel bij de verpachting van de hoeve Wolfslaar als bij
de hoeve Klein Wolfslaar nog rekening gehouden met een verkaveling van de gemeinte.
De toenmalige eigenaar van beide goederen, de gewezen burgemeester van Breda Cornelis
Waechmans, zal dan ook wel een voorstander van deze deling geweest zijn. In de pachtovereenkomsten is opgenomen dat, indien de deling doorgang zou vinden, de pachter (of laat)
afstand moest doen van de broekrechten tegen een reductie van de pachtprijs.
De gegoeiden maakten in de daaropvolgende 90 jaren geen werk van de deling van de
gemeinte. Mogelijke oorzaak was het uitbreken van de Nederlandse opstand (tussen 1568 en
1648). Feit was dat in de tweede helft van de zeventiende eeuw zich allerlei ontginningsinitiatieven ontplooiden, zoals bijvoorbeeld de aanleg van nieuwe turfvaarten. Jonker Hendrik
Cannaert, heer van De Emer, rekende de heer van Breda in 1648 voor dat de gemeinte de
Overveldseheide onder Hage aan cijns amper 8 of 9 gulden opbracht.
Hij wilde er graag 10
stuiver per bunder aan cijns voor geven. De Bredase notaris Jacob Beens volgde dit spoor ook.
Eenmaal uitgegeven aan beide heren bracht Overveld jaarlijks 100 gulden in het laatje.
In 1650 kreeg de in Breda wonende notaris Jacob Beens van prins Willem II van Oranje
een octrooi om 40 bunder (= 51,6 hectare) heide, vroenten of broeken die een onderdeel
uitmaakten van de gemeinte van Wervenschot en nog drie bunder (3,9 hectare) van de
Ganzenweide in te nemen.
Op basis van de cijnsboeken van Ginneken en Bavel bedroeg
de theoretische cijnsopbrengst van de gemeinte slechts 1 gulden 8 stuivers 3 duiten.
Hiervan was 11 stuiver en 1 duit oninbaar, omdat niet bekend was wie cijnsplichtig was.
Dit bedroeg ongeveer 40% van de theoretische opbrengst. Ook was in het octrooi sprake
van het clandestien innemen van delen van de vermeende vroente, waartegen de heer van
Breda in het verweer kwam.
In de Baronie van Breda kwam de naam van notaris Jacob Beens vaker voor als het ging
om de opheffing van (vermeende) gemeinten. Voorbeelden zijn de Overveldseheide en Aard
onder Princenhage, Beerschot in Heusdenhout en de Neringe in Galder. Al deze keren voerden de gegoeiden hierover een proces tegen de beoogde nieuwe eigenaar voor de Raad van
Brabant. De Raad van Brabant in Brussel was het hoogste rechtscollege in het hertogdom
Brabant.
In 1591 richtte de Staten-Generaal in ’s-Gravenhage een eigen Raad van Brabant
op voor het bestuur van het Staatse deel van het hertogdom. In het archief van de Nassause
Domeinraad is een register aanwezig met daarin in- en uitgaande stukken met betrekking tot deze juridische processen. Op basis hiervan kan het proces over Wervenschot c.a.
worden gereconstrueerd.
Beens deed al spoedig een poging om zijn recht uit te oefenen. Hij werd daarbij echter
gehinderd door de lokale bevolking, die zelfs geweld tegen hem niet schuwde.
Nadat hij hiervan melding had gemaakt bij de Domeinraad gelastte deze de drossaard en rentmeester van Breda om de jaarlijkse cijns op de betreffende gronden op te zeggen.
Tevens
kregen de secretaris van Breda en de schepenen van Ginneken en Bavel een verbod op het
registreren van verkopen van delen van deze betwiste gronden.
Twee weken later was de cijns opgezegd en deed Beens een nieuwe poging om de gronden
in Wervenschot in te nemen. Hiertoe trok hij samen met de Bredase landmeter Christoffel
Verhoff en onder begeleiding van drie roeidragers naar Wervenschot. Daar werden zij echter
door een grote groep vrouwen benaderd.
Beens las aan de aanwezigen de autorisatie van de
heer voor. Hierop nam jonkheer Sebastiaan van Ipelaer, eigenaar van het gelijknamig slot,
namens alle anderen het woord.
Hij was de meest vooraanstaande persoon van alle gegoeiden.
Hij zei dat hij niet begreep waarom een landmeting nodig was.
Meerdere aanwezigen riepen
vervolgens dat zij de meting
desnoods met geweld zouden
beletten. Landmeter Verhoff
begon toch met zijn werkzaamheden, maar één van de aanwezige vrouwen trok tot tweemaal
toe het baken van de landmeter
uit de grond en wierp dit weg,
waarmee hem feitelijk het werk
werd belet.
Hierna sloeg de vlam in de pan. Beens besloot om de meting te staken, maar enkele
vrouwen molesteerden hem door hem met stokken te slaan en met slijk, rotte eieren en
andere vuiligheid te bekogelen, hierbij aangemoedigd door Van Ipelaer en andere mannen.
Op zijn vlucht werd hij nog steeds belaagd en werd zijn mantel aan stukken gescheurd,
waardoor hij voor zijn leven vreesde. De aanwezige roeidragers moesten hem verdedigen
om erger te voorkomen. Van Ipelaer nodigde na afloop de hele meute uit om op zijn kosten
iets te gaan drinken in een herberg in het Ginneken.
Twee dagen later verscheen Sebastiaan van Ipelaer, gezeten op zijn paard en bewapend
met een degen, pistolen en een rotting (een soort wandelstok) in zijn hand voor het huis
van Beens op de Grote Markt van Breda. Dit was waarschijnlijk het huis het Groot Hert
naast het stadhuis.
Daar bedreigde hij Beens om geen belastende verklaring af te leggen,
of anders zou hij hem vermoorden ‘of de duivel mocht hem halen’. Als Beens nogmaals in
de gemeinte zou komen, dan zou het zeker slechter met hem aflopen dan de vorige keer.
De schout van Ginneken en Bavel schreef in een brief aan de Domeinraad dat hij het niet
raadzaam achtte om, vanwege de verhitte gemoederen, op dezelfde voet verder te gaan.
Hierna werd besloten om dit conflict door middel van juridische stappen uit te vechten.
Uit de processtukken van dit proces bleek dat de gegoeiden van mening waren dat de
gemeinte hun gezamenlijk eigendom was, omdat zij al sinds mensenheugenis een jaarlijkse
cijns aan de heer van Breda betaalden.
Deze cijnzen werden uitsluitend geregistreerd in de
cijnsboeken. Voor de gegoeiden was het dus essentieel dat zij inzage kregen in deze registers.
Zij wendden zich dan ook tot rentmeester Adriaan Verelst, maar deze wenste geen verklaring
af te leggen en verwees door naar de Domeinraad, die hem de cijnsboeken afhandig had
gemaakt.
De gegoeiden richtten zich vervolgens tot de Domeinraad en drongen erop aan
om de inzage spoedig te laten plaatsvinden, omdat renmeester Verelst al op hoge leeftijd
was en alleen hij een verklaring kon afleggen over de authenticiteit van de cijnsboeken.
Inmiddels had Jacob Beens van de Domeinraad opdracht gekregen om bewijs te verzamelen voor de aanspraken van de heer van Breda. In 1656 werd aan de schepenen van
Ginneken en Bavel verzocht om te verklaren dat er nog nooit een deel van de gemeinte
was verkocht.
Dat de gemoederen in de regio nog niet bedaard waren bleek wel toen een groep vrouwen landmeter Verhoff tijdens het uitvoeren van zijn werkzaamheden wederom belaagde.
Zij wilden hem molesteren.
Ook werden getuigen die verklaringen hadden afgelegd ten
gunste van Jacob Beens van de zijde van de gegoeiden bedreigd.
Beide partijen gingen door met het verzamelen van bewijsstukken. De gegoeiden
hebben na een lange speurtocht een authentieke kopie van zowel de inventarisatie van
1561 als van het octrooi van 1562 gevonden en ingebracht als bewijsstuk.
In maart
1659 leverde de speurtocht van Beens enkele verklaringen van andere landsheren op die,
in vergelijkbare situaties, de cijns hebben opgezegd en de grond later tegen een hogere
cijns weer hebben uitgegeven.
Zij waren gerechtigd dit te doen omdat er geen schriftelijk bewijs van een eerdere uitgifte was. Hertog Philips van Bourgondië had met dezelfde
argumenten in 1464 enkele vermeende gemeinten in de Meierij van ‘s-Hertogenbosch
opgeheven.
De verklaringen concentreerden zich op het argument dat de betaalde cijnzen
simpele gebruikscijnzen waren, welke slechts een vergoeding waren voor het oppervlakkig
gebruik. Dit in tegenstelling tot grond- of erfcijnzen, welke betaald werden nadat een stuk
grond door de landsheer in erfcijns (en dus in eigendom) was uitgegeven.
Een grondcijns
is volgens Beens gekoppeld aan een specifiek, in de cijnsboeken genoemd, perceel met een
vastgestelde ligging en afmeting. Van de uitgifte van een stuk grond tegen een grondcijns
moest schriftelijk bewijs zijn. In de cijnsboeken van Ginneken en Bavel was met betrekking
tot de gemeinte nergens een afmeting genoemd en dus was er volgens Beens slechts sprake
van een gebruikscijns. Bovendien trok Beens de wettigheid van het octrooi uit 1562 in
twijfel. De Baronie van Breda was een vol leen van de Hertog van Brabant en dus golden
ook hier de oude feodale rechten. De heer van Breda was geen eigenaar van de grond en kon
deze dus ook niet verkopen zonder uitdrukkelijke goedkeuring van de hertog.
De Raad van Brabant stelde op 21 juli 1660, na ruim negen jaar procederen, de gegoeiden
in het gelijk.68 Het belangrijkste argument hiervoor was het octrooi van 1562, waarmee
het eigendom van de gemeinte overging naar de gezamenlijke gegoeiden. Beens en de
Domeinraad besloten om tegen deze uitspraak in beroep te gaan.
Het vonnis op 23 november 1663 bevestigde de Raad echter het eerdere vonnis, waarmee een definitief einde kwam
aan deze lange juridische strijd.
Kort na het vonnis bleek dat jonkheer Sebastiaan van Ipelaer de kosten voor het proces
grotendeels had gedragen. Hij kreeg als vergoeding hiervoor van de overige gegoeiden twaalf
bunder ofwel 15,5 hectare van Wervenschot en 3,9 hectare in de Ganzenweide in eigendom.
De 15,5 hectare lagen direct ten zuiden van de Ginnekensedreef, de huidige Valkenierslaan. De jonkheer liet op deze gronden een nieuwe hoeve bouwen.Bovendien kocht hij
in deze periode nog 12 2/3 broekrechten van andere gegoeiden. In 1667 bezat hij dan ook
45 voormalige broekrechten.
De broekrechten die toebehoord hadden aan de pastorie
van Ginneken werden al na 1648 als geestelijke goederen geconfisqueerd door de StatenGeneraal en vervolgens door de Nassause Domeinraad tegen een cijns uitgegeven aan de
eigenaar van het slot IJpelaar. Tot 1791 voegden de opvolgende eigenaren van IJpelaar
nog voormalige broekrechten toe aan hun bezit.
In de archiefstukken komen twee goederen voor met de naam Klein Wolfslaar.
De oudste treffen we aan in de periode tussen 1565 en 1699. Deze stede lag onder Ginneken te
Overakker en grensde in het noorden aan de Kerkweg of Bavelstraat, de huidige Bavelselaan.
Deze stede
was in de zestiende eeuw, net als Groot Wolfslaar, eigendom van Cornelis Waechmans, brouwer te Breda.
De tweede stede heette oorspronkelijk Ligtenberg en deze treffen we aan in de archiefstukken na 1779.
Ligtenberg moet men niet verwarren met Luchtenburg onder Couwelaar. In 1688 koopt Leonard van
Erffrenten de hoeve Groot Wolfslaar, die in het oosten aan het Bavel Broek ofwel Wervenschot grensde.
Hij breidt het goed Wolfslaar meerdere malen uit. Zo verwerft hij ruim 8,3 hectare in het Bavels Broek, die
in het westen grensden aan Wolfslaar.
Bovendien krijgt hij van de heer Amelrode, eigenaar van IJpelaar,
enkele broekrechten in ruil voor het overnemen van de kosten van onderhoud van de Schaapsdijk, die
langs deze percelen zal hebben gelopen.
Het is aannemelijk dat de latere eigenaar van Groot Wolfslaar
Abraham Chombach op zijn deel van het voormalige Wervenschot een nieuwe boerderij laat bouwen, want
in 1780 wordt vermeld dat Wolfslaar in het oosten grensde aan ‘het geweese Bavels broek, sijnde nu de
hoeve Ligtenberg’. In 1858 wordt ter plaatse een nieuwe boerderij gebouwd met de naam Klein Wolfslaar.
Toals gemeld hadden de gegoeiden oorspronkelijk ieder één of meerdere broekrechten, die
niet gebonden waren aan een vast deel van de gemeinte.
Na het uitspreken van het eerste
vonnis verkavelden de gegoeiden in 1661 het grootste deel van Wervenschot.83 Er waren toen
105 percelen, elk met een oppervlakte van 395 roeden (= 1,27 hectare).
Waarom de gegoeiden nu wel tot verkaveling overgingen en circa 100 jaar eerder niet zal wel nooit kunnen
worden achterhaald. Het lijkt mij aannemelijk dat zij hierdoor wilden voorkomen dat er in
de toekomst nieuwe geschillen zouden ontstaan met betrekking tot het eigendomsrecht.
Een deel van Wervenschot, waaronder de oude moerputten, bleef buiten de verkaveling
en bleef onverdeeld eigendom. Dit gold ook voor het resterende deel van Kamerschot en
Koppersheining.
Het onverdeelde deel van Wervenschot lag nabij het Ulvenhoutsebos en
bleef in ieder geval tot 1692 onverdeeld. De reden hiervoor zou kunnen zijn dat dit deel
van zeer geringe waarde was, waardoor niemand dit land in cultuur kon brengen. Of had dit
deel juist een hogere waarde in verband met de aanwezigheid van de moerputten? De lokale
bevolking was in die tijd van moer of turf afhankelijk om in de brandstofbehoefte te voorzien.
De akte voor de verdeling van de gemeinte passeerde voor notaris Jacob Beens! De
verdeling van de 21 kavels
zelf gebeurde middels blinde loting door Catharina
Schoonveld, dienstmaagd van
Sebastiaan van Ipelaer.
Iedere
kavel bestond uit meerdere
broekrechten. Landmeter
Verhoff had hiertoe een kaart
van Wervenschot gemaakt,
welke waarschijnlijk verloren
is gegaan. Hij was dus verantwoordelijk voor de latere
inrichting van Wervenschot.
Na de verkaveling in 1661
wisselden diverse broekrechten, nu dus percelen, van
eigenaar. Uit de vestbrieven
blijkt dat de meeste percelen
in gebruik waren als heide,
weide, moerput of turfveld.
Sinds die tijd konden de eigenaren van de kavels hierop
gebouwen oprichten. Tevens
kregen nadien enkele percelen een veldnaam.
Het gebied kenmerkte zich sinds de herinrichting door een aantal loodrecht kruisende
dreven. Deze dreven waren particulier bezit en werden omstreeks 1661 aangelegd.87 In
datzelfde jaar gaven de gegoeiden het eigendom van deze dreven aan Sebastiaan van Ipelaer,
op voorwaarde dat zij het recht van overpad behielden.
Hij mocht de dreven aan beide
zijden beplanten met eiken- of andere bomen. Deze inrichting bleef gehandhaafd tot aan de
aanleg van de wijk IJpelaar in de jaren zestig van de vorige eeuw.
Een vergelijkbare, polderachtige verkaveling is ook nu nog te herkennen in de verkaveling van de voormalige Gemeinte van Overveld, ook wel Overveldseheide genoemd. Deze
gemeinte was met ongeveer 258 hectare de grootste gemeinte van Princenhage en lag ten
noorden van Prinsenbeek en ten zuidwesten van De Kuil. Na de verkaveling ontstonden hier
de landgoederen Bosdal in het noorden en Mastland in het zuiden.
Het vermoeden bestaat
dat Christoffel Verhoff ook hier betrokken was bij de inrichting van dit gebied. In ieder geval
was hij in 1655 geautoriseerd om een kaart te maken van onder andere Overveld.
De verkaveling van beide gemeinten kenmerkte zich door een centrale dreef. Voor
Wervenschot was dit de Nieuwe Dreef, die was gericht op de toren van de Grote Kerk van
Breda. Deze dreef lag ongeveer op de plaats van de huidige Groot IJpelaardreef. Voor de
Overveldseheide was dit de Bosdaldreef, die gericht lijkt op de toren van de toren van de
kerk van Etten.
Andere dreven lagen parallel of haaks op deze centrale dreef. De breedte
van de dreven bedroeg ongeveer 10 meter of 35 voet. Voor de afstand tussen de dreven is er
geen standaardmaat herkenbaar. Deze lijkt vooral ingegeven door de beschikbare ruimte
en de wensen van de toekomstige gebruikers van het gebied.
TGemeinten in Ginneken en Bavel waren van de vroente afgescheiden gebieden, die door
een beperkte groep omwonenden, een soort vereniging van gebruikers, mochten worden
gebruikt. Deze gebieden werden later verkaveld en ontgonnen. In die zin kun je het
fenomeen gemeinten zien als tijdelijke tussenstap in de ontwikkeling van vroente naar
cultuurgrond.
De West-Brabantse gemeinten verschillen van de Oost-Brabantse gemeinten. Ze waren
vaak veel kleiner en er zijn geen gemeintbrieven bekend. De totale bekende oppervlakte
van de gemeinten in Ginneken en Bavel bedroeg ongeveer 312 hectare.
Dit was ongeveer
5,5 % van de gehele oppervlakte van deze gemeente. In de gemeente Princenhage bedroeg
de totale oppervlakte van gemeinten circa 526 hectare ofwel 8 % van het totaal.
Verder
valt op dat de West-Brabantse gemeinten reeds in de loop van de zeventiende eeuw werden
opgeheven, terwijl de gemeinten in het oosten circa 150 tot 200 jaar langer bleven bestaan.
De gemeinte van Wervenschot c.a. bestond al vóór 1510. In 1650 ontstond er een juridische
strijd tussen de heer van Breda als landsheer en de vermeende gegoeiden in deze gemeinte. De aanleiding voor dit geschil was de uitgifte door de heer van Breda van delen van de
gemeinte aan de Bredase notaris Jacob Beens.
De belangrijkste drijfveer voor de heer zal het
verhogen van de cijnsopbrengsten zijn geweest. Uiteraard moet er ook aan de vragende
kant behoefte zijn om aan wens te kunnen realiseren.
In de periode kort na de Nederlandse
opstand werd hieraan voldaan. Er werden toen allerlei ontginningsinitiatieven ontplooid.
Dat de gegoeiden niet zachtzinnig tegen deze uitgifte in verzet kwamen blijkt uit de processtukken. Uiteindelijk werden bij de gemeinte van Wervenschot c.a. de gegoeiden na een
lange juridische strijd in het gelijk gesteld.
Aan de voormalige inrichting van Wervenschot herinnert tegenwoordig niet veel meer.
Waar vroeger Wervenschot lag, ligt tegenwoordig de wijk IJpelaar. Het stratenpatroon in de
wijk IJpelaar volgt grotendeel de oriëntatie van de zeventiende-eeuwse dreven.
Van de zeventiende-eeuwse inrichting van dit gebied resteert nog slecht een klein gebied
tussen de Flodderdreef en de Loevesteinstraat. De Flodderdreef is ook nu nog een onverharde dreef.
Aan de zuidzijde wordt deze geflankeerd door eiken en de noordzijde door linden
en knotwilgen. Op de plaats van de overgang van beide boomsoorten sloot vroeger de
Overakkersedreef aan op de Flodderdreef.
De gemeente Breda is voornemens om het gebied
tussen de Flodderdreef en de Loevesteinstraat, die momenteel in bezit is van het Bisdom
Breda, in eigendom te nemen. Dit zou een unieke gelegenheid geven om een deel van de
verdwenen drevenstructuur van de Overakkersedreef en Mastdreef te reconstrueren.
BRONNEN, LITERATUUR en KAARTEN
Stadsarchief Breda (SAB)
Verzameling binnenlandse kaarten Hingman (toegang 4.VTH)
- Nr. 1676 - Kaart van een perceel heide, Afmetingen twee bunders drie honderd zestig roeden, gelegen aan het
Ulvenhoutsche bosch, 1697
- Nr. 1677 - Kaart van twee en een halve bunder beide gelegen aan het Ulvenhoutsche bosch, C. Verhoff, 1688
Plans van vestingen behorend tot het archief der Genie van het Ministerie van Oorlog, (1593) 1700-1914 (1937): (toegang 4.OPV):
- Nr. B213 - Plan de la ville et Fortifications de Breda, avec les inondations formé pendant cette année 1748 par le
Lieutenant-Colonel Spalart, Ingénieur au service de leurs Majestés Impériale est Royale de Hongrie et de Bohème, 1748
Archief van de Nassause Domeinraad, (ND) (1218) 1581 – 1811 (1842) (toegang 1.08.11)
- Deel 7 Domeinen in Staats-Brabant en Gelders Overkwartier - III Stad en land van Breda
Nr. 7945, Ingekomen en minuten en afschrif ten van verzonden stukken betreffende de baronie van Breda over de jaren
992-1776, Vol. 8, Art 5 – Recht tot heiden en vroenten
Nr. 8209, Octrooi van prins Willem van Oranje betreffende het heffen van herencijns in Wervenschot c.a. onder Ginneken, 1562
Referenties naar archiefstukken in het BHIC aangegeven met P verwijzen naar ‘Archief van de Rentmeesters prins Frederik en
hun opvolgers’ en f voor folio, gevolgd door de datum waarom de akte of aantekening is gemaakt
Collectie kaarten en tekeningen van het Rijksarchief in Noord-Brabant (toegang 343)
- Nr. 1703, Kaart op linnen in opdracht van prins Maurits van Oranje van de generale bossen, landen, wegen, herbanen,
wateren, heiden en andere gronden van erven gelegen in het dorp van de Hage (Princenhage) als tot Ginneken bij de stad
Breda, alsmede enige landen en gronden van particuliere personen en de hoeve van Daesdonk in 1624 in genummerde
percelen, dit volgens de Bredase landroede van 20 voeten (waarvan 400 roeden 1 bunder maken), door de gezworen
landmeter J.Lips, met kompasroos, 1620-1621, 1624
- Nr. 1708, Caart figuratief in opdracht van de Rentmeester en Contraroller gemeten, van grote kwantiteit aan bos en
mastbos, met daarin gelegen zaailand, dreven en plantagien, gelegen tussen de dorpen en heerlijkheden van de Hage
(Princenhage) en Ginneken in de Baronie van Breda, niet in juiste verhoudingen, zoals aangewezen door Abraham van
Oeckel, boswachter van dat bos, getekend door de gezworen landtmeter (J.Vereijsen), ingekleurd, met legenda en schaalverdeling op Bredase roeden, en een kompasroos , juli - aug. 1709
Archief van de Rentmeesters prins Frederik en hun opvolgers, 1456 – 1932 (toegang 91)
- Nr. 118 Legger van cijnzen in Ginneken en Bavel, 1634 – 1698
- Nr. 119 Legger van cijnzen in Ginneken en Bavel, folii 1 – 380v, 1699 – 1828
- Nr. 120 Legger van cijnzen in Ginneken en Bavel, folii 385 – 816v, 1699 – 1828
- Nr. 121 Legger van cijnzen in Ginneken en Bavel, folii 820 - 1189, 1699 – 1828
- Nr. 122 Alfabetische index op leggers van cijnzen in Ginneken en Bavel, inventaris nrs 119 - 121, circa 1800
- Nr. 123 Topografische legger van cijnzen in Ginneken en Bavel, 1725
Archief van de Raad van Brabant, 1586 – 1811 (toegang 10)
- Nr. 819, Vonnissen civiele en criminele zaken, 1635 - 1675
Nr. ST. 671 Perfeckte afbeeldinge van de Belegeringe der Stadt Breda onder ’t Beleijt des Marquis Spinola mitsgaders het leger van den Doorluchhtighen Prince van Oranjen Mauritious van Nassou etc. tot ontset der voorschreven Stadt Anno 1624
Service historique de la Défense – Château de Vincennes (SHD)Nr. 6M O.15.4.7.B.256 – Carte de Breda, 1669, kaart van Princenhage en van IJpelaar
Rijksuniversiteit Leiden (RUL)Bibliotheek - Closed Stack 3A, 1835 F 30: 10: Sententie van den Raede van Brabant tusschen Jacob Beens notaris tot Breda, impetrant van mandament van daeghsele in cas petitoir: mitsgaders de Heeren Raden van sijn Hoogheyt den Heer Prince van Orangien, met hem ghevoecht ter eenre, ende de gegoedens van Wervenschot, Camerschot, Coppersheyninghe, ende Ganseweyde, Gedaechdens in ‘t selve cas ter andere zyde, 1660
Kaartenlijst
Kaart van de tienden van Bavel, 1669
Titel: -
Datum: 1669
Maker: N. Blom
Orig.: Militair archief château de Vincennes 4-7-256
Kopie: GA Breda, TA 1998-0916-21
Afgedrukt:
Opmerking: Omvat het gebied van Molenschot, heel Bavel
inclusief het Annabos, Valkenberg, Woestenbergse
Hoef en de hoeve Leeuwerik. De overeengekomen
tiendgrenzen met draadjes aangegeven.
Kaart van de omgeving van Breda, 1748
Titel: Carte des environs de Breda
Datum: 1748
Maker: Harens, Spalart.
Orig : Archives du Comité de Génie, Parijs. Art 14 nr 5a.
Kopie: GA Breda (?=1968-0411; 19980907; 19980909??).
Afgedrukt:
Opmerking: Schaal 1: 22.261
Overige bronnen
- http://www.ahn.nl/pagina/viewer.html: Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) is een bestand met voor heel
Nederland gedetailleerde en precieze hoogtegegevens.
Voor heel Nederland bevat het AHN gemiddeld acht hoogtemetingen per vierkante meter.
- http://beeldbank.cultureelerfgoed.nl/alle-afbeeldingen:
website waarop oud kaartmateriaal te raadplegen is. Ook
de kadastrale kaarten uit en de daarbij behorende o
- http://www.topotijdreis.nl/: website met oud kaartmateriaal.
- www.gahetna.nl: website waarop de inventarissen van de
collectie van het Nationaal Archief kunnen worden geraadpleegd.
- www.bhic.nl: website van het BHIC.
- http://gtb.inl.nl/: website met historische woordenboeken.
Bron: Jaarboek ‘de Oranjeboom’ 69 (2016)